Wij – de mensheid – lopen ondanks onze evolutie van ruim 60 miljoen jaar nog steeds als voorgeprogrammeerde robots op deze aarde. Al onze acties en bewegingen komen voort uit ons DNA, waardoor deze uiterst voorspelbaar zijn. We hebben de illusie dat we een eigen wil hebben, maar lopen als marionetten van ons onbewuste brein in het rond op deze aardkloot. Als zombies voortgedreven door hormonale impulsen die door ons DNA geïnitieerd worden.

Is dit de illusie – of Maya –  zoals Boeddha dit ruim 2400 jaar geleden gedefinieerd heeft? Zie ik mezelf en de medemens als willoze entiteiten zoals de orken van Saruman of de dooddoeners die de bevelen van Voldemort uitvoeren? En is er dus geen onderscheid te maken tussen de mensheid en het dierenrijk? Wat mij betreft is het antwoord drie keer nee. Maar waarom start ik deze blog dan met deze beschrijving? Nou, omdat dit beeld de laatste 10 jaar steeds vaker door diverse vooraanstaande wetenschappers geschetst wordt.

Overigens is dat niet de eerste keer in onze geschiedenis. De reformator Maarten Luther (1483-1546) had in het begin van de 16e eeuw ongeveer dezelfde kijk op het functioneren van de mens. Alles wat op deze wereld gebeurt is volledig voorbestemd door God, wat ook wel het predeterminisme genoemd wordt. Hij werd daarbij tegengesproken door tijdgenoot Desiderius Erasmus (1466-1536), die behalve theoloog ook humanist was en meende dat God de mens een eigen wil heeft gegeven. Ruim 5 eeuwen later speelt dezelfde discussie zich weer af, alleen is het speelveld veranderd van theologie naar neurobiologie. Oftewel: wij zijn geen slaaf van Gods wil maar slaaf van een superieur brein. In beide gevallen kan de mens – die dus niet zijn brein is – niet verantwoordelijk gesteld worden voor zijn acties. 500 jaar geleden niet vanwege de erfzonde en nu niet vanwege de oncontroleerbare elektrische impulsen die ons brein verlaten en ons handelen in gang zetten.

Waar komt deze revival exact vandaan? Nou dat is heel simpel: afgelopen decennium is er binnen de neurobiologie – de wetenschap over hersenen, zenuwstelsel, neuronen en neurotransmitters – dankzij de ontwikkeling van MRI-scanners en andere imaging-technologieën zeer veel progressie geboekt. Daarbij blijkt telkens weer dat ons onderbewuste veel sneller en accurater werkt dan ons bewuste brein. Dit geldt niet alleen voor waarnemingen, maar ook voor beslissingen. En dat laatste leidt via allerlei redeneringen en hypothesen tot de uiteindelijke conclusie dat mensen geen vrije wil hebben. Gelukkig zijn er ook wetenschappers die zich niet in deze conclusie kunnen vinden waardoor er een intensief debat ontstaan is.

Ondanks dat ik in het verleden als marketeer vaak misbruik heb gemaakt van onderbewuste processen om de wil van de consument te beïnvloeden, bevind ik me duidelijk in het kamp die zich niet kan vinden in het kamp van het almachtige brein. Hiervoor heb ik een aantal argumenten, waarvan ik er één wil uitlichten: de opkomst van het reductionistisch denken in de maatschappij. En dan bedoel ik niet het reductionisme zoals deze ooit door zeer intelligente filosofen gedefinieerd is, maar zoals deze hedendaags toegepast wordt. In het kort: Er is een vraagstuk of probleem. Deze wordt via verschillende stappen kleiner of behapbaar gemaakt. Daarna wordt er een onderzoeksmethode ontwikkeld waarbij de uitkomst het liefst dichotoom – twee mogelijke uitkomsten – gemaakt wordt. Het onderzoek wordt uitgevoerd en de uitkomst wordt op het oorspronkelijke vraagstuk geprojecteerd. Toegepast op de casus van de vrije wil: Dit wordt gezien als een neurobiologisch fenomeen, dus niet als filosofisch, antroposofisch, spiritueel of theologisch. Er wordt een experiment ontwikkeld, namelijk de activiteiten van een deel van de hersenen wordt gekoppeld aan een beweging van de ringvinger en een uitgesproken intentie. Vervolgens wordt er gemeten dat er eerst sprake is van een onbewuste intentie voordat er een bewuste intentie voor het bewegen van de ringvinger bestaat. Na soortgelijke experimenten met dezelfde uitkomsten wordt geconcludeerd dat de mens een willoos organisme is. Voor de duidelijkheid: Ik denk dat de mens meer is dat een stukje hersenen en een beweging van de ringvinger.

De casus over de vrije wil is wat mij betreft maar een voorbeeld van het opkomende reductionistisch denken in onze maatschappij. Als trainer van een aantal sprinters op hoog niveau verdiep ik mij in verschillende type bronnen van informatie. Wanneer ik mezelf zou beperken tot wetenschappelijke publicaties zou mijn trainingsprogramma bestaan uit slechts een paar onderdelen: maximaal sprinten, veel plyometrische sprongen en een beetje maximale krachttraining. Vanuit de allerlaatste wetenschappelijke inzichten wordt de sprintbeweging gereduceerd tot vele sub-bewegingen waarvoor in de krachtruimte aparte oefeningen verzonnen worden; de zogenaamde sportspecifieke krachttraining. Uit de praktijk van succesvolle coaches kunnen andere conclusies getrokken worden: veel aandacht voor algemene atletische ontwikkeling – het liefst vanuit een meerkampachtergrond – en veel aandacht voor techniek door middel van submaximaal sprinten.

Ik zie het reductionistisch fenomeen ook regelmatig terug in de voedingswereld, waar elk jaar op basis van zogenaamd onderzoek weer een dieet of voedingsmiddel aangeprezen wordt als het ei van Columbus. Zo werd enkele eeuwen geleden kwik gezien als een belangrijk levenselixer, vorig decennium aan margarine gezondheidsclaims toegeschreven die nu ongemerkt verdwenen zijn, worden er tegenwoordig nog steeds positieve gezondheidseffecten aan alcohol toegeschreven en zijn Chia-zaden razend populair. En dan heb ik het niet over alle diëten die de revue gepasseerd zijn: van Montignac, via Sonja Bakker tot Paleo. Ook hier zie ik in zowel de praktijk van de topsport als de alternatieve geneeskunde een ander beeld: Eet veel groenten en fruit aangevuld met koolhydraten en eiwitten van een hoge kwaliteit. En drink veel water.

Daarnaast zijn er nog de universiteiten en andere wetenschappelijke instituten die steeds vaker het reductionistisch denken implementeren in de bedrijfswereld. Complexe problemen zoals positionering-, marketingcommunicatie- of werknemerstevredenheidsvraagstukken worden teruggebracht tot enkele factoren, waarna er door middel van één onderzoek met één meetinstrument een stellig antwoord geformuleerd wordt. Daarbij is de vaakst genoemde aanbeveling een vervolgonderzoek. In de echte wereld worden beslissingen over complexe vraagstukken compleet anders genomen: veel informatie vanuit verschillende bronnen en perspectieven worden gecombineerd, leidt tot diep inzicht, waarna een oplossing gedefinieerd wordt die recht doet aan deze complexiteit. Alhoewel dit niet geheel recht doet aan deze term, wordt dit fenomeen tegenwoordig betiteld als holistisch.

Ik heb in mijn leven al veel afstudeerscripties gelezen. Als marketeer en atletiektrainer, maar vooral als docent van diverse hogescholen. Vooral als marketeer had ik een duidelijke voorkeur voor hbo-scripties ten opzichte van universitaire scripties omdat deze hbo-scripties vanuit een holistisch perspectief geschreven werden en meestal meteen toepasbaar in de dagelijkse praktijk waren. De universitaire-wetenschappelijke scripties misten door het sterke reductionistische karakter deze eigenschap.

Betekent dit dat ik anti-wetenschap ben? Absoluut niet. Sterker nog: naar mijn mening zijn de grootste helden van afgelopen eeuw de wetenschappers die verantwoordelijk zijn voor zoveel geweldige doorbraken, inzichten en ontwikkelingen. De meeste mensen kennen Albert Einstein, ondanks dat hij ruim 60 jaar geleden overleden is. Schrödingers kat komt nog regelmatig voorbij in de comedyserie The Big Bang Theory. De gastcolleges van Robbert Dijkgraaf bij De Wereld Draait Door zijn zowel inhoudelijk als didactisch subliem en hebben hoge kijkcijfers. En we waren in Nederland afgelopen jaar terecht heel trots op Nobelprijswinnaar Ben Feringa. Al deze mensen worden geëerd en goed beloond omdat zij goed zijn in een heel moeilijk vak: wetenschappelijk onderzoek.

Met name de grote hogescholen hebben afgelopen jaren het wetenschappelijk onderzoek omarmd door te investeren in lectoraten en de beoordelingscriteria van universitaire afstudeerscripties over te nemen, waardoor er in plaats van beroepsvaardigheden vooral op reductionistische onderzoeksvaardigheden getoetst wordt. Dit heeft veel impact op onderwijsprogramma’s en daardoor ook op de vaardigheden van de studenten. Complexe vraagstukken worden gesimplificeerd door middel van meedogenloze operationalisatieprocessen waardoor de verbinding met de buitenwereld langzaam verloren wordt. En die buitenwereld wordt juist steeds chaotischer en complexer door technologische ontwikkelingen en internationalisering. De professor die het vak management gaf op mijn mba-opleiding 20 jaar geleden voorspelde het al en herhaalde meerdere keren per college dat “the rate of change in the world is accelerating”. Carolyn Myss heeft het over de “nuclear age” omdat informatieoverdracht zo’n beetje de snelheid van het licht bereikt heeft, waar vroeger de snelheid en reikwijdte van de postkoets of postduif de maat was.

Ik voorzie dat het onderwijs, maar wellicht ook de maatschappij, op een tweesprong gaat aanbelanden. In het eerste scenario wordt het reductionistisch-wetenschappelijk denken extreem doorgevoerd, zelfs tot in het basisonderwijs. Er is dan geen ruimte voor creativiteit en Google Scholar wordt de meest bezochte website gedurende de schooltijden. Het tweede scenario is dat het onderwijs haar leerlingen vaardigheden gaat aanleren om zich te redden in een complexe en chaotische wereld. Analytisch vermogen, creativiteit, presentatievaardigheden en het juist kunnen beoordelen van informatie worden kritische vaardigheden.

Laten we beide scenario’s eens afspelen in ons voorstellingsvermogen. In het eerste scenario wordt het wetenschappelijk-reductionistisch denken verheven tot een soort van religie. Door geen recht te doen aan de complexiteit van de wereld, zal “het gewone volk” steeds vaker een groot verschil ervaren tussen wat er door deze religie voorgespiegeld wordt en hoe zij zelf de wereld ervaart. En uit het verleden weten we wat er dan met zo’n religie gebeurt: een beeldenstorm zoals deze in de 6e eeuw in Arabië en in de 16e eeuw in heel Europa voltrok. Alhoewel deze revoluties leidden tot forse vernieuwingen (Islam, protestantisme en vernieuwing katholicisme) waardoor deze weer de aansluiting met de maatschappij wisten te vinden, leidde deze wel tot veel materiële en immateriële schade en in Nederland zelfs tot de Tachtigjarige oorlog. Gaat het niet een beetje ver om dit op de huidige wetenschap te projecteren? Nou, in de Verenigde Staten – waar de meest gerenommeerde wetenschappelijke instituten zich bevinden – is vorig jaar een president gekozen die regelmatig zaken uit de wetenschappelijke wereld als “fake” bestempelt, het klimaatakkoord van Parijs heeft opgezegd en alle wetenschappelijke medewerkers van het Witte Huis ontslagen heeft. De start van de beeldenstorm?

Mijn voorkeur gaat uit naar het tweede scenario en dan niet door middel van een revolutie maar een evolutie. Een artikel in de Volkskrant van 8 april schetste dit scenario heel mooi. Door de veranderde inrichting van onze omgeving zien we bij de huidige tieners een forse teruggang in motorische, lees- en schrijfvaardigheden. Daar tegenover staan echter kwaliteiten die we tot nu toe minder bij tieners zagen. Door de enorme stroom aan informatie, de hoeveelheid beeldschermen, de vele interactie via social media en de impactvolle games kunnen zij sneller informatie verwerken, beter situaties inschatten, creatievere oplossingen bedenken en hebben ze meer sociale en communicatieve vaardigheden. Mijn inschatting is dat onderwijsinstellingen die inspelen op deze vaardigheden in de nabije toekomst zullen groeien ten opzichte van de instellingen die zich vast blijven klampen aan het reductionistisch-academisch denken. Moeten de wetenschappelijke onderwijsinstellingen dan verdwijnen? Zeker niet. Laten we deze koesteren, blijven ontwikkelen en doorgeven aan de slimsten onder ons, zodat zij de maatschappij van dienst kunnen zijn met grote innovaties die ons allen gezonder en welvarender maken.